Samenvatting – Energy Encounters, sessie “Onshore wind”
Op woensdag 3 februari trapten we onze Energy Encounters met een sessie Onshore Wind. Deze samenvatting leidt u door de belangrijkste bevindingen van de sessie.
Pieter Lodewijks van EnergyVille zet de toon met zijn inleidende presentatie over recente resultaten van verschillende EnergyVille-onderzoeken. Zoals bekend is het de ambitie van de EU om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Gezien de doelstellingen voor 2020 zien we dat de EU in zijn geheel de goede kant op gaat; sommige lidstaten liggen op schema om hun doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie te halen of overtreffen deze zelfs. Dit is echter niet het geval voor België, waar de doelstelling is vastgesteld op 13%, wat naar verwachting niet op tijd zal worden gehaald.
Hernieuwbare energiebronnen hebben bewezen veerkrachtig te zijn in de coronacrisis, er is zelfs een bescheiden groei in 2020. De kosten voor wind op land zijn de afgelopen 10 jaar met 40% gedaald. Daarbovenop is het momenteel de hernieuwbare energiebron met de laagste kosten voor elektriciteitsproductie (LCOE: Levelized Cost of Electricity) in België. Aangezien de prijzen naar verwachting nog verder zullen dalen en omwille van de snelle afname van de thermische capaciteit in België en de aangrenzende landen, wordt verwacht dat hernieuwbare energiebronnen snel zullen toenemen (200 GW waarvan 70 GW onshore windenergie in NL, DE, FR, en UK tegen 2030).
Van de verschillende bestaande barrières werden er twee uitgelicht: locatiebeperkingen en NIMBY. Wat de locatiebeperkingen betreft, onderzoekt het “BREGILAB” -project van EnergyVille de praktische realisatie van verdere uitbreiding van hernieuwbare elektriciteitsbronnen in België. Het project definieerde de beschikbare ruimte en genereerde een optimale spreiding van turbines. Op die manier bedraagt het potentieel in België 20 GW, bijna een negenvoud van de huidige capaciteit (2,3 GW). Voor wat betreft NIMBY wordt verwezen naar de jaarlijkse enquête van VEKA / VREG, waar 57% van de respondenten beweert een positieve of zeer positieve houding te hebben ten opzichte van windturbines in hun buurt. Ook is de geaccepteerde afstand voor deze turbines aanzienlijk dichtbij.
Een complementair pragmatisch perspectief werd gepresenteerd door Tine Deheegher, Manager Vlaanderen bij Eneco Wind Belgium S.A. Ze belichtte de drie belangrijkste fasen in het bouwproces van een windturbine: ontwikkeling, constructie en exploitatie. Wat betreft het eerste, liggen de meeste verbetermogelijkheden in vergunningen en doorlooptijd. Hiervan zijn tal van stappen in het proces afhankelijk, dus hoe langer de vergunning duurt, hoe langer de gehele ontwikkeling zal duren met ook gevolgen voor de bouw- en exploitatiefase. In geval van beroep zijn er geen vaste tijdsbeperkingen waarbinnen dit beroep moet worden afgehandeld. Grondhuurovereenkomsten moeten mogelijk worden verlengd, de markt- of regelgevingsomstandigheden zijn gewijzigd, de oorspronkelijke businesscase is niet langer rendabel. Een andere zorg is het groeiend aantal speciale voorwaarden in de definitieve vergunning, wat resulteert in stijgende kosten en dalende kansen op een definitieve doorgang van het project. De observatie is dat de afgelopen 4 jaar de tijd en kosten van ontwikkeling zijn verdubbeld. De tweede toekomstige uitdaging en kans zijn repowering. Naar verwachting is het vanaf 2030 een veelbelovende ontwikkeling waarbij met minder turbines een hoger rendement kan worden behaald. Maar ook hier blijven enkele uitdagingen en onzekerheden bestaan, aangezien projecten het hele proces opnieuw zouden moeten doorlopen en er vragen bestaan rond netcapaciteit en maatschappelijke acceptatie van dergelijke grotere turbines.
Debat: De sessie werd voortgezet met een levendig debat met de volgende panelleden:
- Tine Deheegher, Manager Vlaanderen bij Eneco Wind Belgium
- S.A Jan Caerts, CEO bij STORM
- Xavier Leblanc, Wind Business Director bij EDF Luminus
- Bart De Jong, Hoofd Netwerkbeheer bij Elia
- Patrick Reyniers, programmamanager bij Fluvius
- Bart Bode, directeur VWEA bij ODE
In dit debat, dat gemodereerd werd door Luc Pauwels (VRT), werden volgende kwesties als uitdagingen / kansen op tafel gelegd:
- De locatie van windturbines is een van de uitdagingen. De low hanging fruits zijn geplukt en de benodigde infrastructuur is niet altijd aanwezig op plaatsen die vanuit windpotentieel interessant zijn.
- Een andere, vaak terugkerende uitdaging is NIMBY, aan de kant van windturbines, maar ook aan de kant van de TSO (dus meer infrastructuur-georiënteerd). Er lijkt een discrepantie te bestaan tussen wat de enquêtes zeggen (namelijk meer dan 50% is positief over windturbines in hun buurt,. Dit aandeel neemt bovendien alleen maar toe in meer algemene termen) en de realisatietijd van projecten wanneer in beroep wordt gegaan. Tijdens de discussie werd naar voren gebracht dat zelfs met een vrij hoge algemene acceptatie; een kleine tegengestelde minderheid in grote mate de duur van de ontwikkelingsfase kan beïnvloeden. In dat kader is het aantal klachten tegen operationele windparken (dus als de turbines draaien) beperkt. Ook zouden in dit opzicht kortere doorlooptijden en bindende beroepstermijnen een goede zaak zijn voor alle belanghebbenden, omdat de onzekerheid daarmee voor iedereen afneemt. Windontwikkelaars erkennen zelf dat een deel van de oplossing in hun handen ligt, door positievere PR te genereren en hun case beter te adverteren. Ook zien zij hier een rol voor journalisten bij het helpen naar voren brengen van boodschappen naar het beleid (bijvoorbeeld over de lage kosten). Speciale aandacht moet worden besteed aan lokale nieuwsgaring.
- Repowering lijkt een uitdaging te zijn voor verschillende belanghebbenden. Een stelling die op tafel werd gelegd was dat “groter altijd beter is”, vanwege hogere efficiëntie, meer uren, enz. Er bestaan verschillen in toegestane capaciteit tussen de regio’s. In Wallonië lijkt het moeilijker om turbines met een hogere capaciteit te bouwen. Aan de andere kant, hoewel grotere turbines toegestaan zijn in Vlaanderen, doet zich hier een ander probleem voor. Ontwikkelaars geven aan dat het nu al mogelijk is om kleinere turbines te versterken, voordat hun subsidieperiode is verstreken. Dit zou op verschillende manieren voordelig zijn voor de overheid: 1) de doelstellingen worden sneller bereikt (door grotere turbines) en 2) ze zouden efficiënter worden bereikt, aangezien die nieuwe turbines veel minder ondersteuning nodig hebben dan de kleinere turbines die onder oudere, ruimere subsidieregelingen vallen. Tot op heden blijft dit echter onmogelijk onder het huidige regelgevingskader.
- Een andere zorg van de kant van de ontwikkelaars is dat repowering natuurlijk eerst wordt toegepast op de oudste turbines en parken, die zijn gebouwd onder zeer verschillende, minder strikte, wettelijke vereisten. Het is mogelijk dat ze vanwege het huidige, striktere beleidskader niet mogen opschalen met een grotere turbine, of toch niet op dezelfde locatie.
- Curtailment werd vanuit verschillende perspectieven besproken. Van de kant van de ontwikkelaars werd opgemerkt dat er oplossingen bestaan om de natuur te respecteren en te beschermen, maar dat er een zekere starheid in de vergunningen blijft bestaan, waardoor ze vaker dan nodig worden stilgelegd. Zij wijzen erop dat productieverlies gecompenseerd zal moeten worden en dat dit qua CO2 niet altijd een betere optie is. Ook vanuit een netperspectief is niet iedereen overtuigd of het altijd nodig is. De DSO wijst naar de andere kant van de medaille: door curtailment kunnen er meer turbines op het netwerk worden aangesloten.
- Circulariteit is een bekommernis van meerdere deelnemers. Het doel is om 100% recyclebare turbines te realiseren. ODE is betrokken bij Europese werkgroepen in verband met dit onderwerp. De wieken zijn de moeilijkste elementen om te recyclen: er wordt onderzocht of een samenwerking met de cementindustrie mogelijk is, omdat ze veel vezels nodig hebben. De infrastructuur als zodanig kan langdurig (40 jaar of langer) worden gebruikt, maar capaciteitsverhoging is niet altijd een eenvoudige procedure.
- De volgende kwesties werden ook aangestipt:
- Geoptimaliseerd onderhoud: wordt al op verschillende manieren uitgevoerd door Elia, bijvoorbeeld door rekening te houden met het soort materialen dat in hun apparatuur wordt gebruikt. Ze hebben verschillende controlemechanismen voor een optimaal vereist onderhoud. Over een paar jaar zullen ze in deze planning rekening houden met weer- en windvoorspellingen.
- Kleine windturbines: de voorlopige conclusie is dat het interessant kan zijn om kleinschalige turbines toe te voegen, maar het kan nooit een ‘normale’ turbine vervangen. Het is in zekere zin complementair als onderdeel van de oplossing. Omdat de deadline van de hernieuwbare doelstellingen echter snel nadert, wordt dit niet als de baanbrekende oplossing beschouwd.
- Opslag: dit komt alleen voor bij te veel wind, opslag kan vele vormen aannemen; netstabiliteit en opslag worden niet beschouwd als de belangrijkste beperkende factoren in de ontwikkeling voor de komende jaren.
Het debat werd samengevat in 3 kernboodschappen:
- Vergunningen blijven een uitdaging (duur van ontwikkeling duurt te lang en heeft negatieve effecten op de projecten).
- Wind op land zal groeien omdat het een kosteneffectieve technologie is; “Hoe groter hoe beter” geldt voor turbines, in deze context is een repowering een uitdaging en een kans.
- Er is vooraf veel interactie en inzet nodig: met burgers, lokale autoriteiten, etc. gericht op een positief verhaal.